- mesure
- mesure [məzuur]〈v.〉1 maat ⇒ maatbeker2 (het) meten3 juiste maat4 gematigdheid ⇒ evenwicht5 maatregel6 〈muziek〉maat7 〈literatuur〉(vers)maat♦voorbeelden:1 mesure de capacité • inhoudsmaat; maat(beker)mesures de longueur • lengtematenla mesure est comble • de maat is volêtre sans commune mesure • niets met elkaar gemeen hebbendonner sa mesure, la mesure de son talent • laten zien wat men kanfaire une bonne mesure • een goede maat geven, ruim meten; 〈figuurlijk〉royaal afmetenà la mesure de • evenredig aanà mesure que • naarmatejuger les autres à sa mesure • anderen naar zichzelf beoordelendans la mesure du possible • voor zover mogelijkdans une large mesure • grotendeelsdans la mesure où • voor zoversur mesure • op maat3 〈figuurlijk〉 dépasser, excéder la mesure • overdrijvenpasser toute mesure • alle perken te buiten gaanoutre mesure • bovenmatig, buitensporigsans mesure • mateloos, grenzeloos4 avoir le sens de la mesure • gevoel voor maat hebbenavec mesure • gematigd, met mate5 prendre des mesures • maatregelen nemen6 mesure à trois temps • driekwartsmaatbattre la mesure • de maat slaanen mesure • op, in de maat¶ être en mesure de • in staat zijn omune mesure pour rien • een slag in de lucht 〈nutteloze handeling〉f1) maat2) meting3) maatstaf4) gematigdheid, evenwicht5) maatregel
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.